Quirien van Ojen - © TP

30 juni 2022

‘De grondhouding is: scholen weten het beter dan jij!’

Quirien van Ojen is programmamanager Sterk Techniekonderwijs (STO) in de regio IJmond/Zuid-Kennemerland. Een van de succesvoorbeelden van geslaagde regionale samenwerking binnen het vmbo én tussen het vmbo, het po en het mbo. De STO-regio bereikt respectievelijk 95% van de basisscholen aan de noordelijke kant en 70% aan de zuidelijke kant. Circa 80% van alle vmbo-scholen doen mee met de STO-activiteiten. Hoe heeft hij dit voor elkaar gekregen en wat kunnen andere regio’s hiervan leren?

Quirien van Ojen valt met de deur in huis. ‘Ik heb ook de STO-aanvraag gedaan en doe nu de uitvoering.  Dat is een groot voordeel, omdat je het commitment van scholen en bedrijven al op zak hebt; daarop bouw je voort. Iedereen is op tijd bij het plan betrokken, de meeste schooldirecties, de overheid en het bedrijfsleven. Twee derde van de basisscholen, bijna alle vmbo-scholen, het mbo en vele bedrijven hebben meteen hun handtekening gezet. Met die handtekening ben je er natuurlijk nog lang niet. Commitment komt niet met een krabbel van het management. Door partners meteen bij de aanvraag te betrekken is de uitvoering wel makkelijker. Dat geeft mandaat aan degenen die de uitvoering verzorgen.’

Wat, niet hoe
De uitvoering ging zeker niet van een leien dakje. ‘We hebben ontzettend veel last gehad van corona, scholen hadden twee jaar lang wel iets anders aan hun hoofd. Bovendien is de werkdruk in het onderwijs hoog, dat merk je vooral bij basisscholen. Die zeggen al snel: we moeten al zoveel, dit komt erbovenop. Daar komt bij dat STO een vmbo-subsidie is. Dat betekent dat we basisscholen niet betalen voor hun STO-activiteiten, maar dat vanuit STO de aanbieders van activiteiten worden betaald. Heel belangrijk is dat we de scholen vrij laten, hebben we ervaren. Wij bepalen het wat, zij het hoe. Vertel niet hoe ze het moeten doen maar laat het vanuit de scholen komen. Toon respect voor de kennis en ervaring die de scholen hebben. Die aanpak werkt. We hebben meer dan 10.000 leerlingen die jaarlijks meedoen. Het Technisch College Velsen heeft twee dagen in de week basisscholen op bezoek, het Kennemer College ook zo ongeveer. We bereiken in de IJmond 95%. In Zuid-Kennemerland is het bereik 70%. Voordat STO er was, was dit vrijwel nul.’

Succesfactoren
Communicatie via andere scholen is een belangrijke succesfactor, stelt Van Ojen. ‘Als het succesvol is dan spreekt dat zich rond, dan valt het kwartje en komt het besef dat het ook voor de school iets oplevert. Maar dat moet je wel organiseren; niets gaat vanzelf. Door moderne techniek en technologie te laten zien, onderstreep je als school dat je met je tijd meegaat. Het is uiteindelijk ook gewoon marketing voor de school: als je activiteiten als het besturen van drones of het programmeren van robots niet aanbiedt, loop je achter.’ Een andere succesfactor die vaak wordt aangehaald is de focus op toepassingen van techniek: wat kun je ermee? Ook Van Ojen ziet dit zo. ‘Leerlingen van het Kennemer College bouwen bijvoorbeeld tiny houses, waarbij expertises uit verschillende vakken samenkomen. Ook het mbo en bedrijfsleven helpt mee. Dat is ook een succesfactor: niet zo strak in vakken of in onderwijsniveaus denken. De schotten tussen samenleving of maatschappij en onderwijs moeten weg. Bedrijf en school verzorgen samen onderwijs. Dat is de toekomst. Dat soort projecten komt ook uitgebreid in de krant wat weer zichtbaarheid voor de school oplevert.’

Leerlingen die willen
Het is ook een must om het aanbod toe te spitsen op de doelgroep. ‘Er is een verschil tussen onderbouw en bovenbouw, zowel in het po als in het vo, maar ook tussen basis-, kader- en TL in het vmbo. In de onderbouw gaat het veel meer om kennismaking, in de bovenbouw is ruimte voor verdieping. Bedrijven vinden bovenbouwklassen vaak interessanter. Er zitten in de onderbouw van het vmbo de nodige kinderen die niet warmlopen voor techniek. Bedrijven zijn enthousiast en willen meewerken, maar ze vinden het lastig om hun aanbod aan te laten sluiten bij de beleving van leerlingen. Ze vragen om “leerlingen die willen”, maar dat is voor scholen dan weer moeilijk. Dan moet je klassen splitsen en dat is lastig te organiseren.’

Focus op het doel
Al die activiteiten zijn een middel, zegt Van Ojen en geen doel op zich. ‘Het doel is het verhogen van de techniekinstroom, het stimuleren van de keuze voor technische profielen en uiteindelijk willen we dat meer jongeren kiezen voor een technisch beroep. Specifiek voor STO gaat het om het verhogen van de instroom in het technisch mbo. Het is nog te vroeg om daarover iets te zegen. De instroom in technische profielen in het vmbo is regionaal wel toegenomen. De instroom in het profiel Bouwen, Wonen en Interieur (BWI) steeg bijvoorbeeld met 30%. De instroom in de richting Produceren, Installeren en Energie (PIE) is 11% hoger. In totaal is de instroom in alle technische profielen nu 2% hoger dan twee jaar geleden. We zijn bezig met de beïnvloeding van schoolkeuzes en dat is een langetermijnproces. Alle kleine successen op weg naar het einddoel moeten we aan de grote klok hangen.’

‘Het hoeft niet allemaal leuk te zijn’

Welke tips heeft Quirien van Ojen voor andere STO-regio’s? ‘Houd altijd het doel voor ogen. Het doel is verhogen van de techniekinstroom. Daarom is het goed om naast het bereik van de activiteiten ook de instroomcijfers te monitoren. Geef die cijfers ook door aan de scholen. Dat geeft jou en hen managementinformatie waarop je beleid kunt bijstellen en het motiveert alle STO-deelnemers. Niet alle regio’s doen dat nu, maar dit is waarom je het doet! Het gaat er niet primair om dat veel leerlingen aan de activiteiten deelnemen of dat ze die leuk vinden. Dat is mooi meegenomen, maar het is niet het doel. Het gaat erom dat leerlingen een betere en meer weloverwogen keuze maken over hun toekomst. STO hoeft niet leuk te zijn.’