Instroom
Om aan de groeiende behoefte naar technisch geschoold personeel te kunnen voldoen zal de keuze voor een technische opleiding vaker moeten worden gemaakt.
Hier vind je de antwoorden op de meest gestelde vragen over de data die in de Monitor Techniekpact wordt gepubliceerd.
Het verschil tussen "aantal" en "aandeel" heeft te maken met de manier waarop we kwantitatieve informatie uitdrukken.
Het woord "aantal" verwijst naar de absolute hoeveelheid of het totale aantal van een bepaald object, gebeurtenis of eenheid. In het geval van deze monitor zijn dat individuen. Het is een tellende maatstaf die aangeeft hoeveel individuele elementen er zijn, zonder rekening te houden met de context van het geheel.
Het woord "aandeel" daarentegen heeft betrekking op de verhouding of proportie van een deel tot het geheel. Het wordt vaak gebruikt om een deel of percentage van een grotere hoeveelheid aan te geven. Het focust op de relatieve omvang van een specifiek element ten opzichte van het geheel. Bijvoorbeeld, als je zegt dat 30% van de mensen op een evenement jonger dan 30 jaar is, dan geeft "aandeel" aan welk percentage van het totale aantal mensen jonger dan 30 jaar is.
In essentie kunnen we zeggen dat "aantal" zich richt op de absolute hoeveelheid, terwijl "aandeel" zich richt op de verhouding of proportie binnen een geheel.
Het aandeel beantwoordt de volgende vraag: “Hoe groot is het deel binnen het bètatechnische vakgebied, ten opzichte van het totaal?” Het aandeel kijkt dus naar het aantal bètatechnisch t.o.v. het totaal. Om bijvoorbeeld het aandeel studenten met een bètatechnische opleiding te bepalen, is het aantal studenten met een bètatechnische opleiding gedeeld door het totaal aantal studenten. En voor het aandeel vrouwen is het aantal vrouwen dat kiest voor een bètatechnische studie gedeeld door het totaal aantal vrouwen dat instroomt.
De ratio laat een verhouding zien. In de monitor wordt gesproken over de ratio m/v, hier wordt dus specifiek gekeken naar het aantal bètatechnische mannen en vrouwen ten opzichte van elkaar. Er wordt niet vergeleken met het aantal mannen en vrouwen dat niet in het bètatechnische vakgebied werkt of studeert.
De ratio vergelijkt het aantal mannen en vrouwen binnen de technische richting ten opzichte van elkaar, het aandeel kijkt naar het aantal mannen of vrouwen binnen de technische richting ten opzichte van het totaal aantal mannen of vrouwen.
De ratio’s man/vrouw geven een goed beeld in hoeverre de verdeling is tussen jongens en meiden en mannen en vrouwen binnen een gekozen profiel, opleiding, instelling. Dat kan inzicht geven in hoeverre een student/leerling/werkende zichzelf als ‘minderheid’ ervaart of ervaren wordt.
Een procent is een honderdste deel van iets, bijvoorbeeld: drie procent van tweehonderd is zes. Een procent is dus relatief. Een procentpunt is een punt op een procentschaal en is daarmee een absolute grootheid.
Bijvoorbeeld: een stijging van vier naar vijf is een stijging van één, of een stijging van 25 procent; een stijging van vier naar vijf procent is een stijging van 25 procent of van één procentpunt.
Doordat deelgetallen afgerond worden getoond.
Ja, al een tijd daalt het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs. Er zijn dus ieder jaar een kleiner totaal aantal leerlingen die een profiel kiezen of doorstromen. Daarom kan het absolute aantal dat een bètatechnisch profiel kiest alsnog afnemen, ook al heeft er een groter aandeel voor gekozen.
Ook de komende jaren zet de daling door. Vrijwel alle middelbare scholen hebben of krijgen te maken met dalende leerlingenaantallen. Hoewel de daling iets lager is dan een aantal jaren geleden werd verwacht, loopt het aantal vo-leerlingen nog steeds in vijftien jaar terug van bijna 1 miljoen in 2016 naar 891.229 in 2031, geschat op basis van geboorteaantallen en immigratiecijfers. Dit is een daling van 9%.
Het aantal leerlingen daalt omdat er minder kinderen worden geboren. Sinds 1975 is het gemiddelde kindertal per vrouw niet hoger dan 1,7, terwijl bij 2,1 de bevolking precies op peil zou blijven. De verwachting is dat het gemiddelde aantal kinderen per vrouw op dit lage niveau blijft (in 2021 was het bijvoorbeeld 1,62). Dit betekent een aanhoudende daling van het aantal leerlingen op de lange termijn.
Niet elke onderwijssoort krijgt te maken met een even sterke leerlingendaling. Er is sprake van selectieve krimp: steeds minder leerlingen gaan naar het vmbo. Landelijk daalt het aantal leerlingen op het vmbo van 2021 tot 2031 met 6% (over dezelfde periode wordt voor het vwo een daling van 2,6% voorspeld, voor de havo een daling van 0,6%).
Het verschil tussen "technisch" en "bètatechnisch" kan afhangen van de context waarin de termen worden gebruikt. Voor de monitor hanteren we de termen aan die gebruikt zijn door de partijen die de bronbestanden aanleveren. Een toelichting van de gebruikte bronnen en definities is hier te vinden.
Op het vmbo volgen leerlingen les in een van de vier leerwegen. Dit zijn routes die een bepaald niveau en een bepaald programma bieden: van heel praktisch tot vooral theoretisch. Aan het einde van het tweede leerjaar maken leerlingen een keuze voor een leerweg. Soms kan die keuze, bijvoorbeeld tussen twee leerwegen, nog tot vlak voor het examen uitgesteld worden.
Basisberoepsgerichte leerweg
De basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-basis of vmbo BB) bereidt leerlingen voor op de basisberoepsopleidingen (niveau 2) van het mbo. Binnen de basisberoepsgerichte leerweg kennen we het leerwerktraject. Dit is een aangepast programma met veel ruimte voor stage of werk. Met het leerwerktraject kunnen leerlingen een mbo-opleiding op niveau 2 volgen, zolang deze in het verlengde ligt van de vmbo-leerweg. Is dat niet het geval, dan kan het mbo extra eisen stellen aan de toelating.
Kaderberoepsgerichte leerweg
De kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-kader of vmbo KB) bereidt leerlingen voor op de vak- en middenkaderopleidingen niveau 3 en 4 van het mbo.
Gemengde leerweg
De gemengde leerweg (of vmbo GL) is qua niveau gelijk aan de theoretische leerweg. Het verschil tussen de gemengde leerweg en de theoretische leerweg is dat leerlingen in de gemengde leerweg een beroepsgericht programma volgen. Deze leerweg bereidt leerlingen voor op de vak- en middenkaderopleidingen op niveau 3 of 4 van het mbo. Met een diploma van de gemengde leerweg kunnen leerlingen ook naar de havo en met een extra vak hebben leerling toelatingsrecht tot de havo.
Theoretische leerweg
De theoretische leerweg (of vmbo TL) is het beste te vergelijken met de oude mavo. Met een diploma van de theoretische leerweg kunnen leerlingen op het mbo vakopleidingen op niveau 3 volgen of middenkaderopleidingen op niveau 4. Een diploma van de theoretische leerweg geeft ook toegang tot de havo. Met een extra vak hebben TL-leerlingen toelatingsrecht tot de havo. Vmbo TL kent vier profielen met een vakkenpakket dat voor een deel vaststaat.
Bij profielkeuze vmbo-bb/-kb en -gl zijn de volgende categorieën meegerekend tot bètatechniek: vakmanschapsroute techniek, techniek-breed (oude profielindeling), profielen 'maritiem en techniek', 'mobiliteit en transport', 'produceren, installeren en energie', 'bouwen, wonen en interieur' en 'media, vormgeving en ICT'.
Bij vmbo-tl en -gl is de indicator voor bètatechniek een vakkenpakket met natuurkunde-scheikunde (NaSk). Vakken worden alleen geregistreerd op het niveau van diploma’s en daarom zijn er geen cijfers van derdejaars, maar van gediplomeerden. In de theoretische leerweg is enkele jaren geleden een profielstructuur ingevoerd, maar deze data zijn niet volledig. Dat geldt op twee manieren. Over de tijdsperiode van tien jaar zijn geen data beschikbaar, omdat de profielstructuur pas sinds vijf jaar bestaat. Daarnaast zijn niet alle leerlingen geregistreerd op een profiel (ca. een kwart staat niet geregistreerd). Omdat de registratie van eindexamenvakken (NaSk) wel volledig is, is gekozen voor het vakkenpakket als indicator.
De gemengde leerweg bevat zowel profielen als keuzevakken. De profielen vallen onder de beroepsgerichte leerwegen en de keuzevakken onder de theoretische leerweg. Profielkeuze wordt vanaf het derde leerjaar geregistreerd; gekozen vakken zijn pas beschikbaar op het moment dat leerlingen diplomeren. Het betreft hier dus verschillende cohorten en een verschillende invalshoek (technisch profiel versus natuur- en scheikunde in het vakkenpakket).
Zit een leerling in de bovenbouw van havo of vwo, dan kan hij kiezen uit 4 richtingen (profielen):
Natuur en techniek
Wiskunde B; natuurkunde; scheikunde.
Natuur en gezondheid
Wiskunde A; biologie; scheikunde.
Economie en maatschappij
Wiskunde A; economie; geschiedenis.
Cultuur en maatschappij
Geschiedenis; Havo: moderne vreemde taal; Vwo: wiskunde C.
Naast de verplichte vakken in het profiel, moet elke leerling 1 of 2 keuzevakken doen. Voor de grafieken in deze monitor is het natuurprofiel (N-profiel) het uitgangspunt voor instroomcijfers in het vierde leerjaar havo en vwo. Daarbij worden alle profielcombinaties meegeteld waarin het N-profiel voorkomt.
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) heeft per opleiding bepaald of deze bètatechnisch is. Deze indeling wordt jaarlijks geüpdatet.
Vanuit de commissie-Sminia zijn op basis van deskundigenoordelen en overleg met de opleidingen, studies in het hoger onderwijs ingedeeld in clusters. Daarbij worden twee clusters meegeteld tot bètatechniek: de opleidingen die behoren tot de CROHO-sectoren Natuur en Techniek en opleidingen buiten de CROHO-sectoren Natuur en Techniek met meer dan 50% bètatechniek. Jaarlijks updaten Platform Talent voor Technologie, Dialogic en DUO deze indeling met nieuwe opleidingen.
Door de nieuwe AVG worden getallen kleiner dan 5 weergegeven als <5.
Iedere instantie ontwikkelt en hanteert eigen definities. De definities van het Techniekpact zijn ontwikkeld door het ministerie van EZK, OCW, CBS, UWV, SBB en Platform Talent voor Technologie. Er wordt gestreefd naar samenwerking, maar in sommige gevallen zijn voor bepaalde doeleinden andere definities nodig.
Opwaartse druk is de druk die door ouders en leerlingen, maar ook leraren en schoolleiders, wordt ervaren om de leerling naar een zo hoog mogelijk onderwijssoort te laten gaan. Deze druk wordt versterkt doordat onderwijs belangrijker is geworden om een goede maatschappelijke positie te bereiken. Er wordt hierbij ook een scherpe scheiding tussen algemeen vormend en beroepsonderwijs gevoeld, de druk is om (zo hoog mogelijk) in het algemeen vormend onderwijs terecht te komen. De opwaartse druk zorgt er dus voor dat steeds meer individuen steeds meer jaren onderwijs en steeds hogere onderwijssoorten volgen.